Translation of "Pagó" in Dutch

0.003 sec.

Examples of using "Pagó" in a sentence and their dutch translations:

Tom pagó.

- Tom heeft betaald.
- Tom betaalde.

- Tom pagó a la cajera.
- Tom le pagó al cajero.

- Tom betaalde de kassamedewerker.
- Tom betaalde de caissière.

Tom pagó las entradas.

Tom heeft voor de kaartjes betaald.

Mi hermano pagó el pastel.

Mijn broer heeft voor de cake betaald.

Quiero saber quien pagó esto.

Ik wil weten wie hiervoor betaald heeft.

- Tom es el que pagó las entradas.
- Tom es quien pagó las entradas.

Tom is degene die voor de kaartjes betaald heeft.

- Todo el mundo pagó.
- Todos pagaron.

Iedereen heeft betaald.

María pagó su almuerzo con cinco dólares.

Maria betaalde haar lunch met vijf dollar.

Él pagó 1.000 yenes por este libro.

Hij heeft 1000 yen betaald voor dit boek.

Él pagó con una tarjeta de crédito.

Hij betaalde met een creditcard.

Él sólo pagó diez dólares por esa camisa.

Hij betaalde maar tien dollar voor het hemd.

- Tom pagó por adelantado.
- Tom pagaba por adelantado.

Tom betaalde vooraf.