1. Home
  2. Translation in context
  3. Spanish-Dutch
  4. Enfadar

Translation of "Enfadar" in Dutch

0.003 sec.

Examples of using "Enfadar" in a sentence and their dutch translations:

Esta respuesta lo hizo enfadar.

Dit antwoord maakte hem woedend.

- Eso me hace enfadar.
- Eso me irrita.

- Ik vind dit ergerlijk.
- Dit ergert me.

Él no dijo nada, lo cual le hizo enfadar.

Hij zei niets, wat haar boos maakte.

- Los niños odian enfadar a los profesores.
- Los niños odian a los profesores fastidiosos.

- Kinderen hebben een hekel aan irritante leraren.
- Kinderen hebben er een hekel aan om leraren te irriteren.