Examples of using "Cocinando" in a sentence and their dutch translations:
- Wat kook je?
- Wat koken jullie?
- Wat zijn jullie aan het koken?
- Ik ben nu aan het koken.
- Ik kook nu.
Ik kook.
- Ik ben aan het koken.
- Ik ben nu aan het koken.
- Ik kook nu.
- Tom is aan het koken.
- Tom kookt.
Wat kook je?
Ik ben aan het koken.
- Wat koken jullie?
- Wat zijn jullie aan het koken?
- Wat heb je voorbereid?
- Wat hebt u voorbereid?
- Wat hebben jullie voorbereid?
- Wat hebben jullie gekookt?
- Wat hebt u gekookt?
- Wat heb je gekookt?
- Wat heb je zitten koken?
- Wat hebt u zitten koken?
- Wat hebben jullie zitten koken?
- Mary is aan het koken.
- Mary kookt.
- Ik ben nu aan het koken.
- Ik kook nu.
- Ze koken.
- Zij koken.
Kookt hij ook?
Hij is nu aan het koken.
- Ze is nu aan het koken.
- Ze kookt nu.
Kun je goed koken?
Ze kookt voor hem.
Moeder is in de keuken aan het koken.
Kun je goed koken?
Mijn vrouw is nu aan het koken.
Dat ruikt goed! Wat ben je aan het koken?
Ze heet Mei. Ze is aan het koken in de keuken.
Mijn vrouw is nu aan het koken.
Mijn moeder is bezig het avondeten te koken.