Examples of using "умеет" in a sentence and their dutch translations:
Mary kan zwemmen.
Tom kan een geheim bewaren.
De baby kan op zijn voetjes staan, maar nog niet lopen.
- Hij kan niet zwemmen.
- Ze kan niet zwemmen.
Hij kan goed koken.
Bob kan koken.
Mary kan zwemmen.
Hij kan zwemmen.
- Hij kan lopen.
- Hij kan rennen.
Madonna kan zingen.
Het kind kan lopen.
Hij kan zingen.
Hij kan lezen.
Tom kan zwemmen.
Kan Tom koken?
Mary kan zwemmen.
Tom kan koken.
Superman kan vliegen.
Hij weet hoe een helikopter te besturen.
Tom kan niet rijden.
Kan zij fietsen?
Tom weet niet hoe hij noedels moet klaarmaken.
Tom kan snel rennen.
Hij kan snel zwemmen.
Hij kan niet tellen.
Masuo kan lepels buigen.
Hij kan nauwelijks lezen.
Tom kan niet zwemmen.
Tom kan niet lezen.
Hij kan niet fluiten.
- Mijn grootmoeder kan vliegen.
- Mijn oma kan vliegen.
Hij kan autorijden.
Hij kan niet zwemmen.
Hij kan goed lezen.
Tom kan niet koken.
Kan hij rijden?
Ze kan de toekomst voorspellen.
Tom kan nauwelijks lezen.
Tom weet hoe hij een koe moet melken.
Ze kan niet zwemmen.
Tom weet niet hoe hij moet vechten.
Hij kan toveren.
- Mijn grote broer kan rijden.
- Mijn oudere broer kan autorijden.
Hij kan lopen.
- Kan zij fietsen?
- Kan ze fietsen?
Kan je moeder autorijden?
Betty kan piano spelen.
Dat kind kan zelfs niet optellen.
Kan ze fietsen?
Zij kan piano spelen.
Hij kan Japans spreken.
- Ze kan schaatsen.
- Ze kan skaten.
Hij kan fluit spelen.
Ze kan heel goed naaien.
Ze kan van een tot tien tellen.
Hij kan gitaar spelen.
Hij weet hoe hij een kameel moet berijden.
Tom kan niet eens lezen.
Hij kan Frans spreken.
Hij kan niet goed zingen.
Kan uw broer autorijden?
Hij kan lezen en schrijven.
Tom is niet goed in het bewaren van geheimen.
Tom kan voetballen.
Tom kan Russisch spreken.
Tom kan Egyptische hiërogliefen lezen.