Examples of using "стоял" in a sentence and their dutch translations:
Hij stond.
- Ik stond.
- Ik heb gestaan.
Wie stond er?
Tom stond.
Het was heel mistig.
Hij stond achter mij.
De kerstman stond in de tuin.
Hij stond op de vloer.
Hij stond achter de deur.
Hij stond aan de deur.
Hij stond voor me.
Tom stond voor Maria.
Hij stond achter de stoel.
Er stond een vrachtwagen midden op straat.
Tom stond op.
De kerstman stond in de tuin.
Hij stond daar en keek naar Tom.
of er een enorme gouden draaiende wereldbol was,
Hij stond daar met gesloten ogen.
Hij stond kniediep in de sneeuw.
Hij stond tot zijn enkels in het water.
Het was heel mistig.
Tom stond op het perron in metrostation Westminster.
De koningin stond naast de koning.
Hij was in de rij.
Het vroor zozeer dat de vogels tijdens de vlucht neervielen.
Het was een warme dag.
Toen ik op mijn hoofd stond, had ik pijn in de nek.
In haar slaapkamer stond een tafeltje. En daarop stond een klein flesje.
Zijn grote zaal stond vlakbij Lejre, waar hij een beroemde groep kampioenen vermaakte.