Examples of using "сел" in a sentence and their dutch translations:
De oude man ging zitten.
Ik ging zitten.
- Hij zat tegenover mij.
- Hij zat voor mij.
De jongen zat op een stoel.
Tom ging op de bank zitten.
Ik zette mij naast hem.
De jongen zat op een stoel.
Tom stapte in de auto.
- Tom stapte het vliegtuig in.
- Tom ging aan boord van het vliegtuig.
Tom ging op de bank zitten.
Tom zat bij het raam.
Ik ging zitten.
Tom zat op een stoel.
Hij zat op het bed.
Het straalvliegtuig landde in Tokio.
- Tom ging aan boord.
- Tom is aan boord gegaan.
Ik ben op de sofa gaan zitten.
Tom nam de verkeerde bus.
Ik ging zitten en opende mijn laptop.
Mijn trui is gekrompen in de was.
Ik ging zitten en opende mijn laptop.
Tom nam de verkeerde bus.
- Hij zette zich naast haar.
- Hij ging naast haar zitten.
Tom ging met Mary zitten.
Tom ging naast Mary zitten.
Vertel Tom om te gaan zitten.
- Ik zat dicht bij John.
- Ik zat naast John.
Tom zat in de eerste rij.
Hij ging naast me zitten.
Ik ging naast hem zitten.
Toen ging Chas naast me zitten.
Ik stapte in de verkeerde bus.
- Ik zette mij tussen Tom en John.
- Ik ben tussen Tom en John gaan zitten.
Hij stapte de auto in en reed weg.
Tom stapte in de auto, en startte de motor.
Tom ging tussen Maria en haar man zitten.
Hij nam per ongeluk de verkeerde trein.
Beethoven ging naar de piano, zette zich, en begon te spelen.
Een oude man zat naast mij in de bus.
- Tom stapte het vliegtuig in.
- Tom ging aan boord van het vliegtuig.
- Ik zette mij naast hem.
- Ik ging naast hem zitten.
Tom zat in de eerste rij.
- Je zit in de verkeerde trein.
- Jullie zitten in de verkeerde trein.
Ik lette niet goed op en ben per ongeluk in de verkeerde bus terechtgekomen.
Heb je de trein gehaald?
Ik zou liever de bus nemen.
- Ik zette mij tussen Tom en John.
- Ik ben tussen Tom en John gaan zitten.
Een oude man zat naast mij in de bus.
Waar namen jullie deze bus?