Examples of using "поспать" in a sentence and their dutch translations:
- Je zou moeten slapen.
- Je zou beter slapen.
Ik moet een klein beetje slapen.
Ik heb een beetje slaap nodig.
Ik moet slapen.
Ik moet slapen.
Je kunt maar beter een tijdje gaan slapen.
Ze houdt van slapen.
De kat houdt van slapen.
- Ge hebt slaap nodig.
- Je hebt slaap nodig.
We hebben slaap nodig.
Hij houdt van slapen.
Tom heeft wat slaap nodig.
Je zult moeten slapen.
- Slaapt u graag uit?
- Houdt u van uitslapen?
- Je zou moeten slapen.
- Je zou beter slapen.
Ik wil nog een beetje slapen.
Je kunt maar beter een tijdje gaan slapen.
Ik hou van slapen.
Tom kan in mijn kamer slapen.
Ik hou van slapen.
Ik moet slapen.
Ik liet hem slapen tot de middag.
Laat mama slapen.
Kan ik slapen?
- Je hebt slaap nodig.
- U heeft slaap nodig.
- Jullie hebben slaap nodig.
Mensen die 'niet goed slapen', proberen meestal langer te slapen;
Ik moet gaan slapen.
Mag ik op de bank slapen?