Examples of using "пойдёшь" in a sentence and their dutch translations:
Ga jij daar heen?
- Ben je weg?
- Ga je weg?
- Ga je door?
Je kon er niets aan doen.
- Wanneer gaat ge naar huis?
- Wanneer ga je naar huis?
Ga je morgen uit?
- Je gaat met mij mee.
- Je komt met mij mee.
- Ga je naar de bioscoop?
- Gaat u naar de bioscoop?
- Zal je gaan?
- Zult u gaan?
- Zullen jullie gaan?
Kom je niet mee met mij?
Ga je met me mee naar de rivier?
Ga je met me mee naar de rivier?
Ga je met mij naar het concert?
- Heb je besloten waar je gaat lunchen?
- Hebben jullie besloten waar jullie gaan lunchen?
Zeg me wanneer je thuiskomt.
Ga je met mijn naar de winkel?
Als je met zo weinig kleren naar buiten gaat, vat je nog kou.
Ga jij daar heen?
Breng je hoed mee wanneer je naar ons komt.
- Ga je met me mee?
- Kom je met me mee?
- Ga je me vergezellen?
Je gaat morgen naar school.
Ik ga buiten spelen. Ga je mee?
Ga je morgen uit?
Bill, als je met me meegaat, dan drijf jij ook.
- Smeer je in met zonnebrandcrème voordat je naar buiten gaat.
- Smeer je in met zonnebrand voordat je naar buiten gaat.
Tom, als jij niet gaat, ga ik ook niet.
Ga je met mij naar het concert?
- Gaan jullie ook?
- Gaat u ook?
Als je met zo weinig kleren naar buiten gaat, vat je nog kou.
- Ga je dan niet?
- Wil je niet gaan?
Als Tom gaat, dan ga ik ook.
Het zou beter zijn als u met me meekomt.
- Waar ga je heen?
- Waar gaat ge naartoe?
- Waar gaan jullie naartoe?
- Waar ga je naartoe?
- Waar gaat u naartoe?
- Waar gaat u heen?
- Waar gaan jullie heen?
Als jij niet gaat, ga ik ook niet.
Ik wil dat je dat doet voordat je naar huis gaat.