Examples of using "поговорить" in a sentence and their dutch translations:
We moeten praten.
We moeten praten.
- Wil je praten?
- Wil je iets zeggen?
Kan ik met je praten?
Kan ik met je praten?
Luister, we moeten praten.
We willen praten.
Ze willen praten.
Wij praten graag.
We moeten praten.
Ik praat graag.
Kunnen we praten?
Als je wilt praten, dan praten we.
Kun je met Tom spreken?
Ik ben gekomen om met u te spreken.
Ik ben gekomen om met u te spreken.
Heb je al eens geprobeerd met hem te praten?
Kan ik met je praten?
Kan ik met je praten?
We kunnen erover praten.
Zij wil met je praten.
Tom wil u spreken.
- Wilde je me spreken?
- Wilde u me spreken?
- Wilde u me zien?
- Ik heb geprobeerd met Tom te praten.
- Ik probeerde met Tom te praten.
Kan ik met je praten?
Ik moet met Tom praten.
- Is dat waar je over wilde praten?
- Is dat waar je het over wilde hebben?
Tom wil u spreken.
Met wie wil je praten?
Kan ik de professor spreken?
- Ik wil met hem spreken.
- Ik wil met hem praten.
- Wilde je me spreken?
- Wilde u me spreken?
Zij wil met je praten.
Ik moet met jullie praten.
- Ik wil met haar spreken.
- Ik wil met haar praten.
Ik probeerde met je te praten.
Ik moet met Tom spreken.
Kon je met Tom praten?
Ik moet met jou praten.
Je moet met haar praten.
Ik ben gekomen om met u te spreken.
Tom zegt dat hij wou praten.
Tom wil u spreken.
Kan ik met Pedro spreken?
Waarom wilde je me spreken?
- Ik wil gewoon met je praten.
- Ik wil gewoon met u praten.
- Ik wil gewoon met jullie praten.
Je moet met iemand praten.
Ik wilde gewoon met haar praten.
- Ik wilde alleen met je praten.
- Ik wilde alleen maar met je praten.
- Ik wilde enkel met je praten.
We moeten praten over wat er gebeurd is.
Kunnen we het hier later over hebben?
- Ik wil met je baas praten.
- Ik wil met uw baas praten.
- Ik wil met jullie baas praten.
- Ik wil gewoon met u praten.
- Ik wil gewoon met jullie praten.
Ik moet met jullie allebei praten.
Ik moet met iemand praten.
- Ik moet alleen met hem praten.
- Ik moet met hem alleen spreken.
Hij wil met jou persoonlijk spreken.
Kan ik met mevrouw Brown praten?
Ik moet met hem alleen spreken.
Ze heeft niemand om mee te spreken.
Misschien kunnen we praten.
Met wie wil je praten?
- Ze willen het over godsdienst hebben.
- Ze willen graag over godsdienst praten.
We willen met Tom praten.
Kan ik met Pedro spreken?
Ik ben met Tom gaan praten.
Ik moet met Tom spreken.
- Misschien moeten we praten.
- Misschien zouden we moeten praten.
Moet ik met Tom praten?
Kan ik met je praten?
- Ik wil met haar spreken.
- Ik wil met haar praten.
Ik wil over hen praten.
Met wie wil je praten?
- Tom wou met een advocaat praten.
- Tom wou met een advocaat spreken.
Ik praat graag over Boston.
Ik moet met Susan praten.
Tom heeft gezegd dat hij wou praten.
- Ik wil met ieder van hen praten.
- Ik wil ze graag allemaal spreken.
Ik zou je liever even in privé willen spreken.
- Waar wil je met me over praten?
- Waar wilt u met me over praten?
Wij willen daarover met je praten.
Ik moet echt met iemand praten.
Een van ons moet met haar praten.
Tom zei dat hij jullie wil spreken.