Examples of using "звонили" in a sentence and their dutch translations:
Wij hebben niet gebeld.
Heb je hem gebeld?
Ze belden.
Ze belden.
- U belde.
- Je hebt gebeld.
- U heeft gebeld.
- Jullie hebben gebeld.
Heb je mij gisterochtend gebeld?
- Hebt ge geroepen?
- Heb jij geroepen?
Zij belden me.
- Heb je me gebeld?
- Heeft u mij gebeld?
Mijn secretaresse zei me dat je gebeld had.
Heb je me gebeld?
Hebt ge mij gisteravond opgebeld?
Heb je mij gisterochtend gebeld?
- Om hoe laat heb je Tom gebeld?
- Om hoe laat hebt u Tom gebeld?
- Om hoe laat hebben jullie Tom gebeld?
- Heb je haar al gebeld?
- Hebben jullie haar al gebeld?
Waarom belde je me?