Examples of using "Спагетти" in a sentence and their dutch translations:
- Tom maakte spaghetti.
- Tom heeft spaghetti gemaakt.
- We maakten spaghetti.
- We hebben spaghetti gemaakt.
- Ik heb spaghetti gemaakt.
- Ik maakte spaghetti.
Dit is spaghetti.
Ik wil spaghetti eten.
- Tom eet spaghetti.
- Tom is spaghetti aan het eten.
- Ze eet spaghetti.
- Ze is spaghetti aan het eten.
- Hij maakte spaghetti.
- Hij heeft spaghetti gemaakt.
- Ze maakte spaghetti.
- Ze heeft spaghetti gemaakt.
Is dat echt spaghetti?
Tom houdt van spaghetti.
Ik hou van spaghetti.
- Ik eet spaghetti.
- Ik ben spaghetti aan het eten.
Tom kookte spaghetti.
Ik wil spaghetti eten.
Tom weet hoe je spaghetti moet koken.
Tom kookte spaghetti voor ons.
Tom wilde spaghetti eten.
Tom houdt niet van spaghetti.
Ik wil spaghetti eten.
- Tom maakte spaghetti voor het avondeten.
- Tom heeft spaghetti voor het avondeten gemaakt.
Spaghetti groeit niet aan bomen.
Tom at twee borden spaghetti.
Italianen gebruiken alleen hun vork om spaghetti te eten.
Italianen eten spaghetti niet met een lepel.
Tom maakt de beste spaghetti ter wereld.
In dit restaurant eet je spaghetti met stokjes.
Tom besloot spaghetti te maken voor het avondeten.
Tom liet me zien hoe je spaghetti maakt.
- Ik weet dat Tom spaghetti maakt.
- Ik weet dat Tom spaghetti aan het maken is.
Je mag niet te veel ijs en spaghetti eten.
Je mag niet te veel ijs en spaghetti eten.
Je hebt wat spaghettisaus op je gezicht.