Examples of using "Рядом" in a sentence and their dutch translations:
Het is dichtbij.
Blijf dichtbij.
Kom dichterbij zitten.
Is Tom in de buurt?
- Je kan naast me zitten.
- Je mag naast me zitten.
Kom naast me zitten.
Een waarschuwing. Er dreigt gevaar.
Ze zaten naast elkaar.
- Het treinstation is dichtbij.
- Het station is dichtbij.
- Ik zette mij naast hem.
- Ik ging naast hem zitten.
Ga niet naast me staan.
- Het treinstation is dichtbij.
- Het station is dichtbij.
Hij woont in de buurt van de school.
Blijf bij Tom.
Tom werd naast zijn vrouw begraven.
In de omgeving van mijn huis zijn er geen winkels.
Ik woonde vroeger in de buurt van Tom.
Maar als ze naast me zaten,
Het is gevaarlijk dicht bij het vuur te spelen.
Zij wonen dicht bij de school.
Ik woon dicht bij de dijk.
Hij woont in de buurt van de school.
Tom zat naast Mary.
Ik woon dicht bij de zee.
- Ik zette mij naast hem.
- Ik zat naast hem.
- Hij zette zich naast haar.
- Hij ging naast haar zitten.
Hij woont naast ons.
- Het treinstation is dichtbij.
- Het station is dichtbij.
Tom ging naast Mary zitten.
- Ik zat dicht bij John.
- Ik zat naast John.
Ken zat naast me.
Ik woon naast hen.
Ik woon naast haar.
Er blaft een hond in de buurt.
We wonen dicht bij het station.
Ik ging naast hem zitten.
Ik woonde nabij een park.
Tom woont vlak bij de luchthaven.
Blijf dichtbij.
Hij ging naast me zitten.
Ik ging naast hem zitten.
Is de bioscoop dicht bij het station?
Toen ging Chas naast me zitten.
Hier zien we twee universa naast elkaar.
Onze school is heel dicht bij het park.
Er is een school dicht bij mijn huis.
Ze staat naast het gele huis.
Mijn huis is dicht bij de school.
Mijn oom woont in de buurt van de school.
We wonen in de buurt van een grote bibliotheek.
Hij woonde naast zijn oom.
Ik woonde nabij een park.
Haar huis is dicht bij de zee.
- Er is een park in de buurt van mijn huis.
- Er is een park vlakbij mijn huis.
Onze school is dicht bij het station.
- Ze wonen vlakbij.
- Ze wonen in de buurt.
- Ze wonen dichtbij.
Ik woonde vroeger in de buurt van Tom.
De meisjes zaten naast elkaar.
Er hangt een tweede spiegel naast de deur.
Ik woon hier in de buurt.
Er zijn een paar winkels naast mijn huis.
Ik kreeg de indruk dat hij dichtbij was.
De dieren voeden zich vlakbij de oppervlakte,
Dus ik viel voorover en zat daar met hem,
- Bij hem voel ik me gerelaxt.
- Bij hem voel ik me ontspannen.
De stoel staat dicht bij de deur.
Ik ben in de buurt van het station.
Hij heeft een groot restaurant vlak bij het meer.
Je staat aan mijn kant, nu is alles goed.
Er zijn een paar winkels naast mijn huis.
Hij heeft een groot restaurant vlak bij het meer.
Een oude man zat naast mij in de bus.