Examples of using "Номер" in a sentence and their dutch translations:
Heb je het nummer opgeschreven?
Wat is het telefoonnummer?
Wat is mijn kamernummer?
Wiens telefoonnummer is dat?
Het atoomnummer van ijzer is 26.
Heb je Toms nummer opgeschreven?
Geef mij het nummer.
Wat is het telefoonnummer?
- Een tweepersoonskamer.
- Een dubbele kamer.
- Is dat jouw kamer?
- Is dat uw kamer?
- Is dat jullie kamer?
- Geef mij uw telefoonnummer.
- Geef me je telefoonnummer.
Ik heb zijn telefoonnummer genoteerd.
Uw volgnummer is: 111222333.
Nummer 2: sociale valuta.
Het atoomnummer van waterstof is 1.
Hier is mijn rekeningnummer.
Hier is mijn telefoonnummer.
Dit is kamer 839.
Heb je het telefoonnummer opgeschreven?
Mijn telefoonnummer is twee, vier, zes, acht.
Mijn telefoonnummer is 789.
Je hebt het verkeerde nummer gebeld.
- Ik heb kamer 5.
- Het nummer van mijn kamer is 5.
Ik wil de kamer zien.
Is er een volgnummer voor het pakket?
- Wat is je kamernummer?
- Wat is uw kamernummer?
- Wat is jullie kamernummer?
- Wat is jouw kamernummer?
Een- of tweepersoonskamer?
- Geeft u me alstublieft uw telefoonnummer.
- Geef me alsjeblieft je telefoonnummer.
Heb je het telefoonnummer opgeschreven?
- Mag ik je telefoonnummer?
- Mag ik je nummer?
- Kunt ge mij uw gsm-nummer geven?
- Kun je mij je mobiele nummer geven?
Geef mijn telefoonnummer niet aan Tom.
Waarom geef je me je telefoonnummer niet?
Ik ben je telefoonnummer kwijtgeraakt.
Wat is jouw telefoonnummer?
Mag ik je telefoonnummer?
- Geef mij uw telefoonnummer.
- Geef me je telefoonnummer.
Ik heb zijn telefoonnummer genoteerd.
Ik heb dat telefoonnummer opgeschreven.
Ik heb dat telefoonnummer opgeschreven.
- Ik ben uw telefoonnummer vergeten.
- Ik ben jullie telefoonnummer vergeten.
Je kenteken is onleesbaar.
Welk is uw telefoonnummer?
Tom gaf Maria Johns nummer.
- Kun je me je telefoonnummer geven?
- Kan je mij je telefoonnummer geven?
- Mag ik je telefoonnummer?
- Kan ik je telefoonnummer krijgen?
- Mag ik je nummer?
- Kunt ge mij uw gsm-nummer geven?
- Kun je mij je mobiele nummer geven?
- Wat is jouw telefoonnummer?
- Wat is uw telefoonnummer?
- Wat is jullie telefoonnummer?
Heb je het telefoonnummer opgeschreven?
Tom vroeg me mijn telefoonnummer.
- Kun je me je telefoonnummer geven?
- Kan je mij je telefoonnummer geven?
Hoeveel kost een kamer?
Kunt ge mij uw gsm-nummer geven?
Wat is het faxnummer van dit hotel?
Wat is het telefoonnummer van de Tokyo Dome?
Ik heb Tom Maria's telefoonnummer gegeven.
Ik heb het telefoonnummer op het notitieblok geschreven.
Tom vroeg me mijn telefoonnummer.
- Kent zij uw telefoonnummer?
- Kent ze je telefoonnummer?
Heb je haar telefoonnummer?
Heb je haar telefoonnummer?
Ik wil graag een hotelreservering.
Zij hebben een kamer in het Hotel Imperial.
Ik wil een kamer met uitzicht op het strand.
Ik wil een eenpersoonskamer als dat mogelijk is.
Ze draaide het verkeerde nummer.
"Heb je een hotelkamer gereserveerd?" "Sorry, nog niet."
- Ik ben uw telefoonnummer vergeten.
- Ik ben je telefoonnummer vergeten.
Weet jij Toms telefoonnummer?
Ik ben je telefoonnummer kwijtgeraakt.
- Kent zij uw telefoonnummer?
- Kent ze je telefoonnummer?
Wat is jouw telefoonnummer?
Ik wil graag een kamer met uitzicht op de tuin.
Het atoomnummer van waterstof is 1.
Geef me uw naam en telefoonnummer.
Wij wonen in huis nummer vijftig, bij de supermarkt.