Examples of using "Pôs" in a sentence and their dutch translations:
- Hij stond op.
- Hij ging staan.
Tom heeft de tafel al gedekt.
Hij schoot in een lach.
Hij legde het boek op tafel.
Hij stak de sleutel in het slot.
Waar heb je mijn laptop neergezet?
Tom legde de sleutel op de tafel.
Hij legde het boek op tafel.
De moeder zette brood en soep op tafel.
Dat was de slag die een einde maakte aan de oorlog.
Hij zette zijn bril op en bekeek haar nog eens.
Hij legde het boek op tafel.
Ze trok sokken aan.
De jongen begon te huilen.
Hij deed melk in zijn koffie.
De scheidsrechter legde de bal op de stip.
Weet jij waar Tom de sleutels heeft neergelegd?
Een enorme hond zette zijn voorpoot op mij, en van schrik wist ik niet wat te doen.
Maar uiteindelijk gooide hij het boek in het vuur.
Mijn moeder zette dertien kaarsen op mijn verjaardagstaart.