Examples of using "Siostrę" in a sentence and their dutch translations:
Ik heb een zus.
Ik heb een zus.
Heb je m'n zus gezien?
Ik heb een tweelingzus.
Ik heb één zus.
- Heb je een tweelingzuster?
- Heb je een tweelingzus?
Hebben jullie zussen?
Ik heb maar één zus.
Ik heb nog een andere zuster.
Ik heb twee broers en één zus.
Terwijl hij een pizza at, was hij zijn zus aan het plagen.
Hebben jullie zussen?
Laat mij u mijn zuster voorstellen.
Ik heb twee broers en één zus.
Hij trouwde met mijn zus.
Hij trouwde met mijn zus.