Examples of using "Osobą" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben een persoon.
- Gij zijt een persoon.
- Jij bent een persoon.
Hij is een vriendelijk persoon.
Hij is een vreemd persoon.
- Hij is een goed mens.
- Hij is een goeierik.
Tom is een beroemdheid.
- Ik ben bijna een ander persoon.
- Ik ben haast iemand anders.
Zij is een stil persoon.
Luna is een betrouwbaar persoon.
Je bent de belangrijkste persoon in mijn leven.
Hij is de persoon aan wie ik mijn woordenboek heb gegeven.
Tom is de enige persoon die ik ooit heb gehaat.
Iedereen weet dat hij de laatste zou zijn om een belofte te breken.