Examples of using "Lew" in a sentence and their dutch translations:
Een leeuw is een dier.
De leeuw is vlees aan het eten.
Een leeuw is een dier.
Dit is een leeuw.
De leeuw is de koning van het oerwoud.
De leeuw is de koning van de dieren.
Wie is het sterkst, een tijger of een leeuw?
Deze mannetjeszeeleeuw is niet zo groot gegroeid door alleen vis te eten.