Examples of using "Bank" in a sentence and their dutch translations:
Is de bank open?
Waar is de bank?
Waar is de dichtstbijzijnde bank?
- De bank bevindt zich naast het postkantoor.
- De bank ligt naast het postkantoor.
Dit is een postkantoor, en dat een bank.
Is de bank vandaag open?
Twee mannen met maskers op, beroofden de bank.
Banken openen om negen uur.
Een bank leent ons geld tegen rente.
En ik weet zeker dat jullie allemaal Nederlandse bedrijven kennen zoals Shell, Philips of de ING-bank.