Examples of using "Vacanze" in a sentence and their dutch translations:
Ik haat vakanties.
Ik ben terug van vakantie.
Ik ben dankbaar dat er vakanties zijn.
- Geniet van je vakantie.
- Fijne vakantie.
- Prettige vakantie!
Hoe was je vakantie?
Hoe was je vakantie?
- Waar ga je heen voor de kerstvakantie?
- Waar gaat u heen voor de kerstvakantie?
- Waar gaan jullie heen voor de kerstvakantie?
Ik heb mijn vakantie aan het strand doorgebracht.
Hoe heb jij je vakantie doorgebracht?
De zomervakantie is voorbij.
De vakantie is nu voorbij.
Wanneer begint je wintervakantie?
Ik kijk uit naar de zomervakantie.
Wat heb je in de vakantie gedaan?
Ik heb mijn vakantie in Senegal doorgebracht.
In de zomervakantie ging ik naar Bali.
Feestdagen eindigen al te snel.
- Heb je een kerstvakantie in Japan?
- Hebt u een kerstvakantie in Japan?
- Hebben jullie een kerstvakantie in Japan?
In de zomervakantie nam ik mijn belangrijkste maaltijd om middernacht.
Ik heb veel gezwommen tijdens deze zomervakantie.
Examens zijn meteen na de zomervakantie.
De studenten wachten met ongeduld op de zomervakantie.
Ik ga werken tijdens de krokusvakantie.
Workaholics beschouwen vakantie als tijdverspilling.
- Alle schoolkinderen betalen de helft van de prijs tijdens de kerstvakantie.
- Alle schoolkinderen zijn in de kerstvakantie voor de halve prijs.