Examples of using "Shopping" in a sentence and their dutch translations:
- Ik haat winkelen.
- Ik haat shoppen.
Universiteit, winkelen, muziek.
- Ben je klaar met je kerstinkopen?
- Bent u klaar met uw kerstinkopen?
- Zijn jullie klaar met jullie kerstinkopen?
De kerstinkopen zijn stressvol.
- Ze is gaan shoppen.
- Ze is gaan winkelen.
Ze gaan boodschappen doen.
Ik moet boodschappen doen. Ik ben over een uur terug.