Examples of using "Frutta" in a sentence and their dutch translations:
Ik eet fruit.
Ik eet fruit.
Eet fruit!
Eet meer fruit.
Eet fruit.
Hij verkoopt fruit.
Zij verkoopt fruit.
- Je houdt van fruit.
- U houdt van fruit.
- Jullie houden van fruit.
Ik eet geen fruit.
- Ik eet fruit.
- Ik ben fruit aan het eten.
Hij wil fruit.
- Wil je fruitsap?
- Wil je een vruchtensap?
Ik hou van fruit.
Hij eet niets anders dan fruit.
Ik eet fruit.
Eet meer fruit.
Ik eet fruit en drink water.
Ik eet vruchten omdat ik honger heb.
Wij hebben enkel rijp fruit verzameld.
Ik eet elke dag fruit.
- Neem wat fruit, als je wilt.
- Neem maar wat fruit.
Bedankt voor het fruit.
Je houdt van fruit.
Hij eet niets anders dan fruit.
- Wilt ge fruitsap?
- Wil je fruitsap?
- Wil je een vruchtensap?
Hij at fruit en groenten.
Fruit is gezonder dan chocolade.
Ik eet fruit en drink water.
Mijn vader eet niet veel fruit.
- Vers fruit is goed voor uw gezondheid.
- Vers fruit is goed voor je gezondheid.
De banaan is een fruitsoort.
We stopten het fruit en de groenten in zakken.
Ik heb koffie, thee, water en vers vruchtensap.
Vers fruit en groenten zijn goed voor je gezondheid.
De beer eet dus een hoop nootjes... ...veel fruit...
of de gedeelde grond voor de teelt van groenten en fruit
Ik hou van fruit zoals druiven en perziken.
Ik heb koffie, thee, water en vers vruchtensap.
Tom dronk mijn appelsap.
Het fruit wordt in de zon gedroogd.
Deze vrucht smaakt slecht.
Is de tomaat een vrucht of een groente?
Dit fruit smaakt niet goed.
Stop met een vork een stukje fruit in de gesmolten chocolade.