Examples of using "Cioccolata" in a sentence and their dutch translations:
- Hou je van chocolade?
- Houdt u van chocolade?
- Houden jullie van chocolade?
Ik zal chocolade eten.
Ze eten chocolade.
- Ik wil chocolade!
- Ik wil chocola!
Is dat chocolade?
Hebt ge graag witte chokolade?
Ik zou graag witte chocolade willen.
Linda houdt van chocola.
Ik hou van chocolade.
Wie wil er warme chocolade?
Ik kan geen chocolade eten!
Ik hou van chocolade.
- Tom is gek op chocola.
- Tom houdt van chocolade.
Tom houdt echt van chocolade.
Linda houdt van chocolade.
Zij houdt ook van chocolade.
Ooh! Chocolademousse. Lekker.
Wie wil er warme chocolade?
- Ze houdt ook van chocolade.
- Zij houdt ook van chocolade.
Ann houdt van chocolade.
Ik hou van chocoladeijs!
- Chocola smaakt zoet.
- Chocola is zoet.
Tom houdt ook van chocolade.
Dit is een chocolademunt.
Fruit is gezonder dan chocolade.