Examples of using "“lo" in a sentence and their dutch translations:
Hou je van hem?
Kende je hem?
Vind jij dit goed?
Kent u hem?
Ze aanbidt hem.
- Wie hem kent, vindt hem aardig.
- Iedereen die hem kent vindt hem leuk.
Kennen jullie hem?
Ik weet het, ik weet het.
Iedereen weet dat.
- Zij hielpen hem.
- Zij hebben hem geholpen.
Ze huurde hem in.
Ze sloeg hem.
- Ze kuste hem.
- Ze heeft hem gekust.
Ze kneep hem.
Ze heeft hem verleid.
- Hoe weet je dat?
- Hoe weet u dat?
- Hoe weten jullie dat?
Ken je hem goed?
Zie je hem vaak?
Weet hij dat je van hem houdt?
Waarom zeg je dat?
Waar zie je hem?
Hoe noem je dit?
Ontmoet je hem vaak?
Maak de spiegel schoon.
- Herinner je je dat?
- Weet je dat nog?
Waarom weet jij dat?
Helpt u hem?
- Wij hielpen hem.
- Wij hebben hem geholpen.
Weet je het niet?
- Je bent me wat verschuldigd.
- U bent me wat verschuldigd.
- Jullie zijn me wat verschuldigd.
Waarom wilde je dat?
Ik ken hem.
- Ik maak hem af.
- Ik ga hem vermoorden.
Ze verachtte hem.
Ze luistert naar hem.
Ze haatte hem.
Ik steun hem.
Ik weet het.
Ze zullen het weten.
Ze respecteren hem.
- Ik denk er wel over na.
- Ik zal het overwegen.
Ik zal hem waarschuwen.
Ik zie het.
- We waarderen dat.
- Dat stellen we op prijs.
- Dat snappen we.
- Dat begrijpen we.
- Daar houden ze van.
- Ze houden daarvan.
Ik begrijp hem.
Wij helpen hem.
We gaan hem helpen.
Ik ga hem helpen.
Ze verachten hem.
Hij weet dat.
- Ze willen dat.
- Dat willen ze.
Ken ik hem?
Ze is dol op hem.
- Ze heeft hem voor de gek gehouden.
- Ze hield hem voor de gek.
Ze haat hem.
- Ze helpt hem.
- Zij helpt hem.
- Zij helpt haar.
- Ze is hem aan het helpen.
Ze houdt van hem.
Ze luisterde naar hem.
We weten het.
Ik hield van hem.
Dat waardeer ik.
Tom verfde dat.
En dan laten we hem zachtjes los en we laten hem gaan.
Ik zal hem vanavond bellen.
- Iedereen doet dit.
- Iedereen doet dat.
Wie hem goed kent, respecteert hem.
Iedereen wist het.
Wij weten het allebei.
Iemand weet dat.
Iedereen weet dat.
- Vergeet dat!
- Vergeet het maar.
- Vergeet het!
Nu begrijp ik het.
Weet iedereen het?
- Wie hem kent, vindt hem aardig.
- Iedereen die hem kent vindt hem leuk.
- Als ik het wist, zou ik het je zeggen.
- Als ik het wist, zou ik het u zeggen.
De staat, dat ben ik!
- Ik weet waar je bent.
- Ik weet waar jullie zijn.
- Ik weet waar u bent.
- Waarschijnlijk weet zij het.
- Ze weet het waarschijnlijk.
Niets blijft hetzelfde.
Hij weet dat.
Je wil het niet weten!
Dat wist je al, toch?
- Hij zal komen als ge hem roept.
- Hij komt als je hem belt.
Ze stak hem neer.