Examples of using "Apád" in a sentence and their dutch translations:
Wat doet je vader?
Vraag het aan papa!
Is je vader streng?
- Waar is je vader?
- Waar is jullie vader?
Wie is je vader?
- Waar werkt je vader?
- Waar werkt jouw vader?
Hoe gaat het met je vader?
Je vader is groot.
Hoe gaat het met je vader?
Kom, Emilia! Je vader wacht op jou.
- Is je vader dokter?
- Is jullie vader een dokter?
Jouw vader zou alles aan jou hebben gegeven.
Je bent net als jouw vader.
- Ik ken jouw vader zeer goed.
- Ik ken je vader heel goed.
Hoe oud is je vader?
Ik ken je vader.
Wie is je vader?
Hoe oud is je vader?