Examples of using "Zimmermann" in a sentence and their dutch translations:
Thomas was een timmerman.
Ik ben een timmerman.
Jezus was een timmerman.
Zijn vader was timmerman.
- Mijn grootvader is schrijnwerker.
- Mijn grootvader is timmerman.
Hij is een goede timmerman.
Tom is een bekwame timmerman.
Tom is een timmerman.
Ik ben een timmerman.
Een timmerman is iemand die met hout werkt.
Het scheelde niet veel of ik was timmerman geworden.
- Het scheelde niet veel of ik was timmerman geworden.
- Ik werd bijna timmerman.
- Ik was bijna timmerman geworden.
Tom is een goede timmerman.