Examples of using "Jesus" in a sentence and their dutch translations:
- Jezus haat je.
- Jezus haat u.
- Jezus haat jullie.
Bedankt, Jezus.
Jezus huilde.
Jezus leeft!
Jezus houdt van je.
Jezus was een kapitalist.
Jezus houdt van jullie.
Jezus houdt van u.
Jezus was een timmerman.
Jezus was een socialist.
Jezus heeft buikspieren van staal.
Jezus werd geboren in Bethlehem.
Jezus veranderde water in wijn.
Jezus liep op water.
Christenen geloven in Jesus Christus.
Jezus Christus bekeerde zich tot het boeddhisme.