Translation of "Nennen" in Dutch

0.006 sec.

Examples of using "Nennen" in a sentence and their dutch translations:

- Darf ich dich Tom nennen?
- Kann ich dich Tom nennen?

Mag ik je Tom noemen?

Nennen wir ihn Snoopy.

Laten we hem Snoopy noemen.

Sie nennen ihn Jim.

Ze noemen hem Jim.

Sie nennen mich Bob.

Ze noemen me Bob.

Sie nennen Robert "Bob".

Ze noemen Robert „Bob”.

Wir nennen ihn Tom.

Wij noemen hem Tom.

Alle nennen ihn Jeff.

Iedereen noemt hem Jeff.

Sie nennen mich Kenji.

Zij noemen mij Kenji.

Die Leute nennen ihn Dave.

Mensen noemen hem Dave.

Wir nennen unseren Hund Pochi.

We noemen onze hond Pochi.

Sie nennen diesen Planeten „Erde“.

Ze noemen deze planeet 'Aarde'.

Darf ich dich Tom nennen?

Mag ik je Tom noemen?

Meine Freunde nennen mich Maria.

Mijn vrienden noemen mij Maaike.

Wie soll ich dich nennen?

Hoe zou ik je gaan noemen?

Wir nennen unseren Hund Johnnie.

We noemen onze hond Johnnie.

Wir nennen seinen Sohn Jimmy.

We noemen zijn zoon Jimmy.

Das ich eine Innovation nennen will.

...op iets wat ik een innovatie noem.

Aber daheim nennen wir ihn Tony.

Maar thuis noemen we hem Tony.

Normalerweise nennen mich meine Freunde Freddy.

Mijn vrienden noemen me doorgaans Freddy.

Nennen Sie die Dinge beim Namen.

Laten we een kat een kat noemen.

Meine Freunde nennen mich im Allgemeinen Freddy.

Mijn vrienden noemen me doorgaans Freddy.

Könnten Sie mir eine ungefähre Zahl nennen?

Kunt u mij een schatting geven van het aantal?

Sie hätte sie meine "gute Freundin" nennen können,

Ze kon haar mijn vriendin noemen,

Aber hören Sie auf, sie "wahnsinnig" zu nennen.

maar noem het niet langer idioot druk.

Deshalb nennen wir ihn auch den "Dritten Pol".

Daarom worden we ook wel de ‘Derde Pool’ genoemd.

Er ist das, was wir einen Pionier nennen.

Hij is wat wij een pionier noemen.

- Jeder nennt ihn Jeff.
- Alle nennen ihn Jeff.

Iedereen noemt hem Jeff.

- Sie nennen ihn Jim.
- Man nennt ihn Jim.

Ze noemen hem Jim.

- Sie nennen mich Bob.
- Man nennt mich Bob.

Ze noemen me Bob.

Nennen Sie eine Summe, die Sie akzeptabel finden.

Geef een bedrag aan dat u aanvaardbaar vindt.

Alle dürfen mich von jetzt an Tom nennen.

Ik laat iedereen me Tom noemen vanaf nu.

- Wie würdest du dein nichtbinäres Elter nennen?
- Wie würdest du deine Eltern nennen, wenn einer von beiden nichtbinär wäre?

Hoe zou je je non-binaire ouder noemen?

Es missfällt Maria, dass die Russen sie Mary nennen.

Maria vindt het niet leuk dat Russen haar „Meri” noemen.

- Wir nennen unseren Hund Johnnie.
- Unser Hund heißt Hänschen.

We noemen onze hond Johnnie.

Ich möchte ein Mädchen, und ich werde sie Yagmur nennen.

Ik wil een meisje hebben en ik zal haar Yagmur noemen.

Ich kann ihnen kein Datum nennen, an dem es enden wird.

Ik kan je geen datum geven wanneer het zal stoppen

- Wie nennst du das?
- Wie nennt man das?
- Wie nennen Sie das?

Hoe noem je dit?

- Sie nennen mich Bob.
- Ich werde Bob genannt.
- Man nennt mich Bob.

Ze noemen me Bob.

Wenn wir wüssten, was wir tun, würde man es nicht Forschung nennen, oder?

Als we wisten wat we deden zou het geen onderzoek heten, toch?

- Bitte nennt mich Tom.
- Bitte nennen Sie mich Tom.
- Sag bitte Tom zu mir.

- Noem me alsjeblieft Tom.
- Noem me alstublieft Tom.

Meine Freundinnen nennen meinen Schwanz liebevoll "Gerücht", weil er von Mund zu Mund geht.

Mijn vriendinnen noemen mijn piemel liefkozend "gerucht" omdat hij van mond tot mond gaat.

- Nenne mich Ishmael.
- Nennt mich Ismael.
- Nenne mich Ismael.
- Nennen Sie mich Ismael.
- Nenn mich Ishmael.

Noem mij Ismael.

- Nenne mir einen Grund, so etwas zu tun.
- Nennen Sie mir einen Grund, so etwas zu tun.

Geef mij één reden om zoiets te doen.

- Bitte nennen Sie mir Ihren Namen.
- Sag mir bitte deinen Namen.
- Bitte sagen Sie mir Ihren Namen.

Vertel me alsjeblieft je naam.

- Bitte nennen Sie mir Ihren Namen.
- Bitte sagen Sie mir Ihren Namen.
- Bitte sag mir deinen Namen.

Vertel me alsjeblieft je naam.

- Bitte sag mir deine Adresse.
- Können Sie mir Ihre Adresse sagen?
- Nennen Sie mir bitte Ihre Adresse.

Geef me alstublieft uw adres.

Und es ist ein Todeslied, aber es ist auch das, was sie Aevisöngr nennen, es ist ein Lied des

En het is een doodsnummer, maar het is ook wat ze een aevisöngr noemen, het is een

- Mein Name ist William, aber du kannst Bill zu mir sagen.
- Ich heiße Wilhelm, du kannst mich aber Willi nennen.

- Ik heet William, maar jij mag me Bill noemen.
- Ik heet William, maar u mag me Bill noemen.
- Mijn naam is William, maar u mag me Bill noemen.
- Mijn naam is William, maar jij mag me Bill noemen.

In der Kutsche saß ein Herr, nicht attraktiv, aber auch nicht unattraktiv, weder zu dick noch zu dünn; man konnte ihn nicht alt nennen, aber er war auch nicht zu jung.

In het koetsje zat een heer, niet knap, maar ook niet slecht van uiterlijk, niet al te dik, niet al te dun; oud kon hij niet genoemd worden, maar hij was ook niet al te jong.

An diesem Tag im Jahre 1887 erschien in Warschau eine Broschüre von Ludwik Lejzer Zamenhof über eine "Internationale Sprache". Ihr Umfang war bescheiden, ihr Motto ehrgeizig: "Damit eine Sprache international ist, reicht es nicht, sie so zu nennen." Als Autor war ein "Dr. Esperanto" angegeben.

Op die dag in 1887 verscheen in Warschau een brochure van Ludwik Lejzer Zamenhof over een "Internationale Taal". Het was bescheiden van omvang, het motto mikte hoog: "Opdat een taal internationaal zou zijn, volstaat het niet ze zo te noemen". Als auteursnaam stond aangeduid "Doctor Esperanto".