Examples of using "Mary‘" in a sentence and their dutch translations:
- Marie schilderde.
- Maria schilderde.
Maria begon.
Maria is cisgender.
Tom bedreigde Maria.
- Ben jij Mary?
- Bent u Mary?
"Tom!" "Maria!"
Maria jodelt.
Mary gaat me op mijn zenuwen.
Tom heeft Maria neergeschoten.
- Ga en maak Mary wakker.
- Ga Mary wakker maken.
Tom bewonderde Maria.
- Tom kuste Maria.
- Tom zoende Maria.
- Tom beledigde Maria.
- Tom heeft Maria beledigd.
Tom omhelsde Maria.
- Tom negeerde Maria.
- Tom heeft Maria genegeerd.
Mary is schaars gekleed.
Tom vertrouwt Maria.
Mary sloeg Tom.
Mary kan zwemmen.
Maria speelt piano.
- Tom heeft Maria berispt.
- Tom berispte Maria.
Tom beledigde Maria.
Maria houdt van melk.
Ga Mary wakker maken.
Maria is pottenbakster.
Mary is zwanger.
Tom vertrouwt Maria.
Maria is links.
Tom mist Maria.
Maria is linkshandig.
Tom wilde Maria.
Mary is neurotisch.
Maria vermoordde Abbott.
Maria kwam binnen.
Mary is Canadese.
- Maria stierf.
- Maria is gestorven.
Maria viel flauw.
Mary hielp Tom.
Mary was blij.
Tom feliciteerde Maria.
Tom heeft Maria ontslagen.
Wie is Maria?
Tom haatte Maria.
Tom plaagde Maria.
Tom sloeg Maria.
- Tom schopte Maria.
- Tom heeft Maria geschopt.
Mary kan Japans spreken.
Mary gaat me op mijn zenuwen.
Niemand kwam behalve Maria.
Maria is liberaal.
Mary werkt bij een supermarkt.
- Tom heeft Maria niet vermoord.
- Tom heeft Maria niet gedood.
Mary is de zus van Tom.
Waar wonen Mary en Tom?
Tom is intelligenter dan Mary.
Mary kookt zonder zout.
Tom maakte Maria uit voor verrader.
Mary kan geen kinderen krijgen.
Mary heeft een beugel.
Mary is een boekenwurm.
Mary houdt van Japan, of niet?
- Maria rende.
- Maria was aan het rennen.
Hoe is het met Maria?
Mary kookt zonder zout.
Maria haastte zich naar het ziekenhuis.
Mary beledigde de ober.
Mary heeft grote ogen.
Tom rekent op Mary.
Mary is schaars gekleed.
Mary is een zeeëgel.
Mary is een kluns.
Maria huilde niet.