Translation of "Glaubt" in Dutch

0.017 sec.

Examples of using "Glaubt" in a sentence and their dutch translations:

- Niemand glaubt mir.
- Keiner glaubt mir.

Niemand gelooft me.

Tom glaubt dir.

Tom gelooft je.

Tom glaubt Maria.

Tom gelooft Maria.

Maria glaubt es.

Maria gelooft het.

Niemand glaubt mir.

Niemand gelooft me.

- Niemand glaubt mir.
- Keiner glaubt mir.
- Niemand glaubte mir.

Niemand geloofde mij.

- Heutzutage glaubt niemand an Geister.
- Heutzutage glaubt niemand an Gespenster.

Tegenwoordig gelooft niemand in spoken.

- Sie glaubt an ihre Schönheit.
- Sie glaubt an seine Schönheit.

Zij is overtuigd van haar schoonheid.

Sie glaubt mir immer.

Ze gelooft mij altijd.

Wer glaubt an Gott?

Wie gelooft in God?

Glaubt Tom an Wunder?

Gelooft Tom in mirakels?

Glaubt Tom an Magie?

Gelooft Tom in magie?

Glaubt Tom das wirklich?

Gelooft Tom dat echt?

Tom glaubt an Gott.

Tom gelooft in God.

Glaubt ihr mir nicht?

Geloven jullie me niet?

- Was man sieht, glaubt man.
- Man glaubt das, was man sieht.

Men gelooft wat men ziet.

Er glaubt nicht an Gott.

Hij geloof niet in God.

Er glaubt mir überhaupt nicht.

Hij gelooft mij helemaal niet.

Sie glaubt an ihre Schönheit.

Zij is overtuigd van haar schoonheid.

Er glaubt, alles zu wissen.

- Hij denkt dat hij alles weet.
- Hij gelooft dat hij alles weet.

Er glaubt an den Weihnachtsmann.

Hij gelooft in de Kerstman.

Sie glaubt an den Storch.

Ze gelooft in de ooievaar.

Sie glaubt nicht an Gott.

Zij gelooft niet in God.

Tom glaubt nicht an Gott.

Tom gelooft niet in God.

Tom glaubt der Werbung nicht.

Tom gelooft de reclame niet.

Tom glaubt, alles zu wissen.

Tom gelooft dat hij de wijsheid in pacht heeft.

Was man sieht, glaubt man.

Men gelooft wat men ziet.

- Mein Sohn glaubt noch an den Weihnachtsmann.
- Mein Sohn glaubt noch an das Christkind.

Mijn zoon gelooft nog steeds in de kerstman.

Der Forscher ist überrascht und glaubt,

De onderzoeker is verwonderd

Er glaubt alles, was ich sage.

Hij gelooft alles wat ik zeg.

Er glaubt ihren Worten immer noch.

Hij gelooft haar woorden nog steeds.

Mein Sohn glaubt an den Weihnachtsmann.

- Mijn zoon gelooft in de Kerstman.
- Mijn zoon gelooft in Sinterklaas.

Glaubt ihr an den Bösen Blick?

Geloof je in het boze oog?

Er glaubt, er könne es beweisen.

Hij denkt dat hij het kan bewijzen.

Tom glaubt, dass es hier spukt.

Tom denkt dat het hier spookt.

Er glaubt wunders, was er ist.

Hij vindt zichzelf bewonderenswaardig.

Melanie glaubt, dass es regnen wird.

Melanie denkt dat het gaat regenen.

Tom glaubt alles, was Mary sagt.

- Tom gelooft alles dat Mary zegt.
- Tom geloofd alles wat Mary zegt.

Tom glaubt, dass es regnen wird.

Tom denkt dat het gaat regenen.

Er glaubt, dass er reich ist.

- Hij gelooft dat hij rijk is.
- Hij gelooft rijk te zijn.

Sie glaubt, dass er unschuldig ist.

Ze denkt dat hij onschuldig is.

Tom glaubt an die Existenz Gottes.

Tom gelooft dat God bestaat.

- Tom glaubt zu wissen, wohin Maria gegangen ist.
- Tom glaubt zu wissen, wo Maria hingegangen ist.

Tom denkt dat hij weet waar Mary naartoe is.

Das Mädchen glaubt noch an den Weihnachtsmann.

Het meisje gelooft nog steeds in de kerstman.

Maria glaubt an die Macht der Liebe.

Mary gelooft in de kracht van de liefde.

Er glaubt, ich sei in sie verliebt.

Hij denkt dat ik verliefd op haar ben.

Mein Sohn glaubt noch an den Weihnachtsmann.

Mijn zoon gelooft nog steeds in de kerstman.

Tom glaubt Mary ganz und gar nicht.

Tom gelooft Maria van verre niet.

Tom glaubt, er habe die Weisheit gepachtet.

Tom gelooft dat hij de wijsheid in pacht heeft.

Tom glaubt nicht, dass ich gewonnen habe.

- Tom gelooft niet dat ik gewonnen heb.
- Tom gelooft niet dat ik heb gewonnen.

Glaubt Tom noch immer an den Nikolaus?

Gelooft Tom nog steeds in de kerstman?

Ist er so dumm, dass er sowas glaubt?

Is hij zo dom dat hij zoiets gelooft?

Er glaubt an ein Leben nach dem Tod.

Hij gelooft in een hiernamaals.

Ist sie so dumm, dass sie das glaubt?

Is ze zo dom, dat ze dat gelooft?

Jeff glaubt, dass er sich nie verlieben wird.

Jeff denkt dat hij nooit verliefd zal worden.

Man glaubt, dass Wale ihre eigene Sprache haben.

- Er wordt aangenomen dat walvissen hun eigen taal hebben.
- Men denkt dat walvissen hun eigen taal hebben.

Tom glaubt, bei ihm zu Hause spuke es.

Tom denkt dat het spookt in zijn huis.

Tom glaubt nicht, dass Maria das getan hat.

Tom gelooft niet dat Maria dit gedaan heeft.

Er muss dumm sein, wenn er so etwas glaubt.

Hij moet wel dom zijn om zoiets te geloven.

- Glaubt an die Liebe!
- Glauben Sie an die Liebe!

Geloof in de liefde!

- Glaubst du das?
- Glaubt ihr das?
- Glauben Sie das?

- Denk je dat?
- Denkt u dat?
- Denken jullie dat?

Wer glaubt, genug gelernt zu haben, hat nichts gelernt.

Hij die denkt genoeg te hebben geleerd, heeft niets geleerd.

Sie glaubt, dass europäische Wagen besser seien als amerikanische.

Zij denkt dat Europese auto's beter zijn dan Amerikaanse auto's.

Man glaubt, dass es in diesem Wald Geister gibt.

Men zegt dat er in dit bos spoken zitten.

Mein Sohn glaubt, dass Frauen stärker sind als Männer.

Mijn zoon denkt dat vrouwen sterker dan mannen zijn.