Examples of using "Cousin" in a sentence and their dutch translations:
Tom is mijn neef.
- Dit is mijn neef.
- Dit is mijn nicht.
Dit is mijn neef.
- Hij is mijn neef niet.
- Hij is niet mijn neef.
Mijn neef dient in de marine.
- Ik heb een kozijn die advocaat is.
- Ik heb een neef die advocaat is.
We verrasten mijn neef met een verjaardagsfeestje.
John is niet mijn broer maar mijn neef.
Mijn kozijn is de voorlaatste in de rij.
- Tom kuste zijn neef.
- Tom kuste zijn nicht.
- Niemand weet dat wij neven zijn.
- Niemand weet dat wij nichten zijn.
Wist je dat Tom en Maria neef en nicht waren?
Mijn neef is iets ouder dan ik.
Ik heb 1000 yen geleend van mijn kozijn.
Haar neef woont in Europa.
- Tom kuste mijn neef.
- Tom kuste mijn nicht.
Hrolf wordt gedood door iemand die zijn neef Hjörvard lijkt te zijn geweest.
Mijn neef, die advocaat is, is momenteel in Frankrijk.
Zijn eigen neef Hjorvard deed een verrassingsaanval op de hal van de koning.
- We verrasten mijn neef met een verjaardagsfeestje.
- We verrasten mijn nicht met een verjaardagsfeestje.
Ik heb een neef die in Australië woont.
Ik heb 1000 yen geleend van mijn kozijn.
Mijn neef, die advocaat is, is momenteel in Frankrijk.