Examples of using "Bohnen" in a sentence and their dutch translations:
Ik haat bonen.
- Ik hou van bonen.
- Ik hou van boontjes.
Wie eet graag bonen?
- Ik houd ervan om rijst met bonen te eten.
- Ik hou van rijst met bonen.
Ik plant bonen in mijn tuin.
Tom eet vaak bonen, rijst, aardappelen of pasta.
We kopen een kilo sperziebonen, twee kilo aardappelen, een krop sla, een halve kilo tomaten en twee komkommers.
Mijn nieuwe blikopener is steviger dan de oude, dus hopelijk duurt het geen 2 minuten meer om bij mijn bonen te raken.