Translation of "Sorcier" in Dutch

0.010 sec.

Examples of using "Sorcier" in a sentence and their dutch translations:

Ce n'est pas sorcier, n'est-ce pas ?

Het ligt erg voor de hand.

- Es-tu un sorcier ?
- Es-tu une sorcière ?

Ben je een tovenaar?

Le sorcier agita sa baguette magique et disparut dans le néant.

De tovenaar zwaaide met zijn toverstokje, en verdween in het niets.

J'abandonne. Qu'ont en commun un prêtre irlandais et un sorcier africain ?

Ik geef het op. Wat hebben een Ierse priester en een Congoleese medicijnman gemeen?