Examples of using "Paire" in a sentence and their dutch translations:
Paar.
Paar.
Wat een duo!
Een paar.
- Wat een paar!
- Wat een duo!
Ik kocht een paar laarzen.
Ze zijn een goed stelletje.
Ik huurde een paar ski's.
Dat daar is een mooi paar benen.
- Dat is een ander paar mouwen.
- Dat is andere koek.
- Ik kocht een schaar.
- Ik heb een schaar gekocht.
Ik heb een paar schoenen gekocht.
- Deze bril is mooi.
- Deze brillen zijn mooi.
Ze viel hem aan met een schaar.
Hij kocht een nieuw paar handschoenen.
Hij kocht een paar schoenen.
- Ik heb een gloednieuw paar sokken.
- Ik heb spiksplinternieuwe sokken.
Ik kreeg een paar nieuwe schoenen.
Hij heeft teenslippers gekocht.
Hij heeft een nieuw paar schoenen gekocht.
Ze viel hem aan met een schaar.
Waar kan ik een paar laarzen vinden?
Ik heb een goede zonnebril nodig.
Ik wil een paar skischoenen kopen.
Een paar oorbellen is een leuk cadeau voor haar.
Het lezen van dit boek vereist óf een uitstekend zicht óf een sterke bril.
Ik vraag me af wiens schaar dit is?