Examples of using "écoliers" in a sentence and their dutch translations:
We zijn leerlingen.
Zij waren schoolkinderen in die tijd.
- We zijn studenten.
- We zijn leerlingen.
Schoolkinderen in Tsjechië hoeven geen schooluniform te dragen.
- We zijn studenten.
- We zijn leerlingen.
- Alle schoolkinderen betalen de helft van de prijs tijdens de kerstvakantie.
- Alle schoolkinderen zijn in de kerstvakantie voor de halve prijs.
De leerlingen onderbraken het protest en keerden terug naar de klaslokalen.
Scholieren hebben geen relaties; dat is kalverliefde, niets meer en niets minder.
We zijn leerlingen.