Examples of using "Yellow" in a sentence and their dutch translations:
Ze zijn geel.
- Je bent geel.
- Jij bent geel.
- Bloemen zijn geel.
- De bloemen zijn geel.
Hier is een gele roos.
Ik hou van geel.
Bananen zijn geel.
Bloemen zijn geel.
Dooiers zijn geel.
Ik hou van geel.
- Er is een gele roos.
- Daar is een gele roos.
Men heeft de muur geel geschilderd.
Er staat daar een gele roos.
Het zand is geel, en de zon is ook geel. Het zand en de zon zijn geel.
Een banaan is geel.
We hebben gele appels.
De auto is geel.
Hier is een gele roos.
De bladeren zijn geel.
De citroen is geel.
Dit zijn gele bloemen.
Rijpe bananen hebben een gele kleur.
De bloem is geel.
Zijn tanden zijn geel.
De vrucht is geel.
Is deze appel geel?
Deze mosterd is geel.
Het boek is geel.
De zon is geel.
Welke vrucht is geel?
Het gras is geel.
Tom wordt geel.
Sami heeft gele koorts.
Deze banaan is geel
- De das van Tom is geel.
- Toms stropdas is geel.
Tom heeft gele koorts.
Deze bloem is geel.
- Het is geel van kleur.
- Het is geel.
- Hij is geel.
De bloemen zijn geel.
Hij woont in het gele huis.
Tinten geel en groen,
Kijk in de Gouden Gids.
Ik neem de gele.
Dit is een gele roos.
Er staat daar een gele roos.
Ik heb een gele auto.
Er is ook een gele.
- Ik vond het er wel geel uit zien.
- Ik vond het er geel uitzien.
Waarom knippert het gele lampje?
Ik hou van de kleur geel.
Hier is een gele roos.
Ik koop alleen gele auto's.
Ik hou van mijn gele trui.
Geel is mijn lievelingskleur.
De bladeren worden geel.
Het gras is te geel.
De kleine bloem is geel.
Tom rijdt in een gele taxi.
Sami rijdt in een gele auto.