Examples of using "Play" in a sentence and their dutch translations:
Speel!
- Laat ons spelen.
- Laten we spelen.
Laten we tennissen!
- Laten we honkbal spelen.
- Laten we honkballen.
Laten we samen spelen.
Laat ons spelen.
Speel het.
Speel nu.
Ik speel viool.
Ik speel piano.
Sommige jongens spelen tennis en anderen spelen voetbal.
- Speel je voetbal?
- Voetbal je?
Laat de kinderen spelen.
Speel niet met vuur!
Morgen ga ik voetbal spelen.
- Ik speel geen klavier.
- Ik speel geen piano.
- Ik kan niet de piano spelen.
Laten we volleybal spelen.
Laten we kaart spelen.
Ik speel piano.
Laten we voetbal spelen.
Rustig maar.
Dat is kinderspel.
Speel niet dood.
Iedereen kan spelen.
Ik speel korfbal.
Ik speel basketbal.
Ik speel viool.
Ik speel Chopin.
- Ik speel tennis.
- Ik tennis.
Ga spelen!
- Laten we schaken.
- Laten we schaak spelen.
Speel hier nooit.
Laten we buiten spelen.
Laten we samen spelen.
Laten we tennissen.
Laten we tennissen!
Speel een kaart.
We spelen voetbal.
Ik kan niet de piano spelen.
Morgen gaat hij tennis spelen.
Wil je spelen?
- Spelen jullie voetbal?
- Voetballen jullie?
Speelt zij piano?
Elke zaterdag spelen we voetbal.
Speel Chopin voor me.
Jon kan geen gitaar spelen.
Speel geen spelletjes met me.
Speel Hamlets rol.
Ik volleybal veel.
Ze spelen vaak samen.
Elke zaterdag spelen we voetbal.
John kon geen gitaar spelen.
Laten we verstoppertje spelen.