Examples of using "Lucy" in a sentence and their dutch translations:
Heeft Lucy al gebeld?
- Heeft Lucy al gebeld?
- Heeft Lucy al getelefoneerd?
- Lucy is een Amerikaan.
- Lucy is Amerikaans.
- Lucy is een Amerikaanse.
Heeft Lucy al getelefoneerd?
- Lucy is een Amerikaan.
- Lucy is Amerikaans.
Lucy komt uit Amerika.
Heeft Lucy al getelefoneerd?
Heeft Lucy al getelefoneerd?
- Heeft Lucy al gebeld?
- Heeft Lucy al getelefoneerd?
Lucy schildert Mischa af.
Dick speelde piano en Lucy zong.
Lucy is een student uit Amerika.
- Al lezende leert Lucia veel.
- Lucia leert veel door te lezen.
Lucy heeft me drie dagen geleden bezocht.
Weet gij of Lucy Japans spreekt?
Lucy en ik hebben ongeveer evenveel vrienden.
Lucy en ik hebben ongeveer evenveel vrienden.
De Meester wikkelde zich in zijn mantel, boog zich op een hoogmoedige manier over Lucy, mompelde een paar woorden van hoffelijkheid, die zo onduidelijk klonken alsof ze met tegenzin werden geuit. En terwijl hij hen de rug toekeerde, verdween hij eensklaps in het struikgewas.