Examples of using "He " in a sentence and their dutch translations:
- Hij grinnikte.
- Hij heeft gegiecheld.
Hij schreeuwde.
Hij denkt dat hij alles weet.
- Hij denkt dat hij alles weet.
- Hij gelooft dat hij alles weet.
Hij nam ontslag.
Hij verdween.
Hij glimlachte.
- Hij denkt dat hij alles weet.
- Hij gelooft dat hij alles weet.
Hij zegt dat hij niet komt.
Hij is weggekomen.
Hij zei dat hij zou komen, en hij is gekomen.
- Hij spreekt alsof hij alles weet.
- Hij praat alsof hij alles weet.
Hij dacht dat hij 23 was.
Wie is hij?
- Hij rende.
- Hij liep.
Hij zei dat hij arm was.
Hij zei dat hij het druk had.
- Hij sprak.
- Hij was aan het spreken.
Hij zegt dat hij niet komt.
Hij is niet hier, toch?
Hij werd rood.
- Hij denkt dat hij alles weet.
- Hij gelooft dat hij alles weet.
Al wandelende floot hij.
Het is hem gelukt.
Hij zei dat hij zou komen.
Hij zwom.
Hij is begonnen.
Hij sliep.
Hij huilde.
Hij zag in dat hij het mis had.
- Hij nam ontslag.
- Hij stopte ermee.
Hij vertelde me dat hij het begreep.
Hij zei dat hij het niet koud had.
Hij bad.
Hij loopt.
- Hij is overleden.
- Hij is dood
- Hij is gestorven.
- Hij stierf.
Hij zei dat hij zou komen, en hij is gekomen.
Hij zag er boos uit.
Hij ziet er gezond uit.
Hij weet dat.
Hij vertelde me dat hij geïnteresseerd was.
Hij vertelde me dat hij van pizza hield.
- Hij werd kwaad.
- Hij werd woedend.
Hij rende weg.
Hij kon niet komen, omdat hij ziek was.
Hij kon niet komen, omdat hij ziek was.
Hij zag er boos uit.
Hij is gestopt met roken.
Hij begon te zingen.
Hij spreekt alsof hij alles weet.
Hij zei dat hij honger had en voegde daaraan toe dat hij ook dorst had.
Hij is gisteren overleden.
Hij praat alsof hij alles weet.
- Hij bleef zingen.
- Hij ging door met zingen.
Hij denkt dat hij iemand is, maar eigenlijk is hij niemand.
Hij ging door met zingen.
Hij liegt niet.
- Hij zingt graag.
- Hij houdt van zingen.
Altijd als hij me ziet, doet hij alsof hij me niet kent.
Hij is gestopt met roken.
Hij heeft zelfmoord gepleegd.
- Hij hield niet van school.
- Hij haatte de school.
Hij is dolgedraaid.
maar omdat hij wist
Hij wist niet dat hij 93 was.
Hij moet dood.
Hij trok alles terug wat hij gezegd had.
Hij mag komen.
"Wie is dat?" "Dat is Jim."
Hij werd kwaad.
Hij eet tot hij vol zit.
- Hij wreekte zich.
- Hij nam weerwraak.
Slaapt hij?