Translation of "Huis" in Turkish

0.012 sec.

Examples of using "Huis" in a sentence and their turkish translations:

- Mijn huis is jouw huis.
- Mijn huis is jullie huis.

Benim evim senin evindir.

- Ons huis is jouw huis.
- Ons huis is jullie huis.

Bizim evimiz senin evindir.

Mijn huis is jouw huis.

Benim evim senin evindir.

- Waar is jouw huis?
- Waar is uw huis?
- Waar is jullie huis?

- Evin nerede?
- Eviniz nerede?

- Jouw huis is groot.
- Uw huis is groot.
- Jullie huis is groot.

- Eviniz büyük.
- Senin evin büyük.

- Tom liep naar huis.
- Tom is naar huis gelopen.
- Tom is naar huis gewandeld.
- Tom wandelde naar huis.

Tom eve yürüdü.

- Haast je naar huis.
- Kom snel naar huis.

Eve acele et.

- Wat een mooi huis!
- Wat een prachtig huis!

Ne güzel bir ev!

- Is jouw huis groot?
- Is uw huis groot?

Evin büyük mü?

Dat huis is echt beter dan dit huis.

O ev gerçekten bu evden daha iyidir.

- Dit huis staat leeg.
- Dit huis is beschikbaar.

Bu ev boş.

- Het huis is ingestort.
- Het huis stortte in.

Ev çöktü.

- Dat is mijn huis.
- Dit is mijn huis.

O ev bana aittir.

- Is dat uw huis?
- Is dat jouw huis?

O senin evin mi?

24 naar huis .

döndüler

Bel naar huis!

Evi ara!

Het huis stonk.

Ev pis kokuyordu.

Wat een huis.

Bir ev.

Kom naar huis.

Eve gel.

Bekijk dit huis.

- Bu eve bak.
- Bu evi incele.

- Hij liep naar huis.
- Hij is naar huis gelopen.

O, eve yürüdü.

- Breng me naar huis.
- Neem me mee naar huis.

Beni eve götür.

- Wiens huis is dit?
- Van wie is dit huis?

Bu kimin evi?

- Ik rende naar huis.
- Ik ben naar huis gerend.

Eve koştum.

- Ik wil naar huis.
- Ik wil naar huis gaan.

Eve gitmek istiyorum.

- Je hebt een mooi huis.
- U heeft een mooi huis.
- Jullie hebben een mooi huis.

Güzel bir evin var.

- Het is van het huis.
- Deze is van het huis.

Bu, müessesenin ikramı.

- Hij is van huis weg.
- Hij is het huis uit.

O evden uzakta.

- Haar huis is zeer modern.
- Hun huis is zeer modern.

Onların evi çok moderndir.

- We hebben een goed huis.
- We hebben een fijn huis.

Güzel bir evimiz var.

- Zijn huis is zeer modern.
- Haar huis is zeer modern.

Onun evi çok moderndir.

- Tom is zijn huis kwijt.
- Tom heeft zijn huis verloren.

Tom evini kaybetti.

- Het spookt in dat huis.
- Het spookt in het huis.

Ev perili.

- Welk huis is van jou?
- Welk huis is het jouwe?

Hangi ev sizindir?

We gingen naar huis.

Eve doğru yol aldık.

Het huis is verkocht.

Ev satıldı.

Het huis is gekocht.

Ev satın alındı.

Mijn huis is groot.

- Evim büyüktür.
- Benim evim büyük.

Ik ga naar huis.

Eve gidiyorum.

Mijn huis is hier.

Evim burada.

Ga nu naar huis.

Şimdi eve git.

Hij ging naar huis.

- O, eve gitti.
- Eve gitti.

Mijn huis is verzekerd.

Benim evim sigortalıdır.

Ik moet naar huis.

Eve gitmeliyim.

Dit is mijn huis.

- Bu benim evim.
- Bu benim evimdir.
- Burası benim evim.

Mijn huis is klein.

Evim küçüktür.

Dat is mijn huis.

O benim evim.

Ik zie je huis.

Evini görüyorum.

Dit huis staat leeg.

Bu ev boş.

Mijn huis is afgebrand.

Evim yandı.

Is het huis klaar?

Ev hazır mı?

Dit is haar huis.

Bu onun evi.

Waar is uw huis?

Onun evi nerede?

Dit huis is beroemd.

Bu ev ünlüdür.

Het huis was leeg.

O ev boştu.

Waar is haar huis?

Onun evi nerede?

Zij schilderde het huis.

Evi boyuyordu.

Zij liepen naar huis.

Onlar eve yürüdü.

Het huis is afgebrand.

Ev yandı.

Het huis is rood.

Ev kırmızıdır.

Ik heb een huis.

Benim bir evim var.

Dit is het huis.

İşte, ev.

Je moet naar huis.

- Eve gitmelisin.
- Eve gitmen gerek.

We hebben een huis.

Bir evimiz var.

Niemand ging naar huis.

Kimse eve gitmedi.

Tom moest naar huis.

Tom eve gitmeli.

Wat een mooi huis!

Ne güzel bir ev!

Dat is Toms huis.

- Şu Tom'un evi.
- O, Tom'un evi.

Zij reden naar huis.

Onlar arabayla eve gittiler.

Tom komt naar huis.

Tom eve geliyor.

Ga terug naar huis.

Eve geri git.

Dit is ons huis.

Bu bizim evimiz.

Dit huis is onbewoonbaar.

Bu ev içinde oturulmaz.

Kom meteen naar huis.

Hemen eve gel.

Waar is zijn huis?

Onun evi nerede?

Dit is hun huis.

Bu onların evidir.

Dat is haar huis.

Bu onun evidir.

Dat is zijn huis.

O, onun evidir.

Dat is ons huis.

O bizim ev.

Dat huis is groot.

O ev büyük.

Het huis staat leeg.

Ev boştur.

Ik ging naar huis.

- Eve gittim.
- Ben eve gittim.

Dit is jouw huis.

Bu senin evin.

Hun huis wordt verbouwd.

Onların evi yeniden yapılandırılıyor.

Het huis is mooi.

Ev güzel.

Ik zie het huis.

Evi görüyorum.

Ik zie dit huis.

Ben bu evi görüyorum.