Translation of "Stond" in English

- Ze stond opzij.
- Zij stond opzij.

She was standing off to the side.

Iedereen stond.

Everyone stood.

Hij stond.

He was standing.

Tom stond.

Tom was standing.

Ze stond op.

She stood up.

Hij stond erop.

Tom insisted.

Stond je op?

Did you stand up?

Ik stond paf.

- I was astonished.
- I was surprised.

Hij stond op.

- He stood up.
- He's up.
- He got up.

Tom stond op.

- Tom got out of bed.
- Tom stood.
- Tom stood up.
- Tom got up.
- Tom rose from his seat.

Wie stond er?

Who stood?

Waar stond hij?

Where was it?

- Ik stond voor hem borg.
- Ik stond voor hem garant.

I answered for him.

Er stond in: "Proficiat!

and that email said, "Congratulations!

De man stond op.

The man stood up.

Hij stond achter mij.

He stood behind me.

Hij stond voor me.

He stood in front of me.

Tom stond voor Maria.

Tom stood in front of Mary.

De koelkastdeur stond open.

The refrigerator door was open.

Fadil stond slecht bekend.

Fadil was a man of ill repute.

Toms deur stond open.

Tom's door was open.

Maria stond plotseling op.

Mary suddenly stood up.

Tom stond naast Mary.

Tom was standing next to Mary.

- Hier stond vroeger een kasteel.
- Er stond hier vroeger een kasteel.

There used to be a castle here.

In haar slaapkamer stond een tafeltje. En daarop stond een klein flesje.

There was a small table in her bedroom, and on the table - a little bottle.

- Sint-Niklaas stond in de tuin.
- Sint-Nicolaas stond in de tuin.

St Nicholas was standing in the garden.

- Stond je om zes uur op?
- Stond je op om zes uur?

Did you get up at six?

Ik stond versteld van haar,

I was in awe of her,

Er stond een straffe wind.

A strong wind was blowing.

Het huis stond op instorten.

The house was on the verge of collapse.

Het huis stond in brand.

- The house was in a blaze.
- The house was on fire.

Hij stond op de vloer.

He was standing on the floor.

Hij stond achter de deur.

He was standing behind the door.

Hij stond daar een tijdje.

He stood there for a while.

Hij stond achter de stoel.

He stood behind the chair.

Zijn huis stond in brand.

His house was on fire.

Hij stond aan de deur.

He was standing at the door.

Mijn mobiele telefoon stond uit.

My cell phone was off.

Hij stond gewoonlijk vroeg op.

He used to get up early.

Ze stond voor de klas.

She was standing in the front of the classroom.

De deur stond niet open.

The door wasn't open.

Vandaag stond ik vroeg op.

- I got up early today.
- I woke up early today.

- Ik stond.
- Ik heb gestaan.

I stood.

Hij stond op zijn recht.

He stood on his right.

Onze tuin stond vol onkruid.

Our garden was full of weeds.

Ze stond op haar hoofd.

She stood on her head.

Tom stond in de weg.

Tom was in my way.

Tom stond op zijn kop.

Tom stood on his head.

- Tom stond op om 7:00.
- Tom stond op om zeven uur 's ochtends.

Tom got up at 7:00.

Daar stond vroeger een grote ceder.

There used to be a large cedar tree there.

Linda stond op om te zingen.

Linda stood up to sing.

Ik stond zoals altijd vroeg op.

I got up early as usual.

De koningin stond naast de koning.

The queen stood beside the king.

De maan stond boven de horizon.

The moon was above the horizon.

De kamer stond helemaal vol meubels.

The room was crowded with furniture.

Hij stond daar met gesloten ogen.

He stood there with his eyes closed.

Dat ongeluk stond in alle kranten.

All the papers featured the case.

- Hij stond op.
- Hij ging staan.

He stood up.

De kerstman stond in de tuin.

Santa Claus was standing in the garden.

Ze stond de afwas te doen.

She was washing the dishes.