Translation of "Kaars" in English

De kaars is uitgegaan.

The candle burned out.

De kaars ging uit.

The candle burned out.

Steek de kaars aan.

Light the candle.

Tom stak een kaars aan.

Tom lit a candle.

Steek de kaars niet aan!

Don't light the candle.

- Tom stak de kaars op tafel aan.
- Tom heeft de kaars op tafel aangestoken.

- Tom lit the candle that was on the table.
- Tom lit the candle on the table.

Tom heeft de kaars op tafel aangestoken.

Tom lit the candle on the table.

Tom stak de kaars op tafel aan.

Tom lit the candle on the table.

- Tom heeft de kaarsen uitgeblazen.
- Tom heeft de kaars uitgeblazen.

Tom blew out the candles.

Bij het binnengaan van de kamer bemerkte hij dat er een kaars brandde op tafel. Hij herinnerde zich, dat die kaars daar tevoren niet was.

Upon entering the room, he noticed that a candle burned on the desk. He remembered that the candle had not been there before.