Examples of using "يعيش" in a sentence and their dutch translations:
- Hij woont in een appartement.
- Hij woont in een woning.
Hij woont in Marokko.
Hij woont in de buurt van de school.
- Tom heeft daar gewoond.
- Tom woonde daar.
Vissen leven in het water.
- Mijn vader leeft op de buiten.
- Mijn vader woont op het platteland.
Mijn oom woont in de buurt van de school.
Mijn ouders wonen op het platteland.
Sami leeft op het platteland.
Sami woont in Syrië.
Yidir woont in Marokko.
Ahmed woont in Egypte.
Waar woont je oom?
Tom woont nu bij zijn oom.
- Woont hij in de buurt?
- Woont hij hier in de buurt?
Ik heb een vriend die in Engeland woont.
Haar man woont nu in Tokio.
Hij leeft in een droomwereld.
Ik heb een vriend die in Sapporo woont.
Niemand woont in dit huis.
Waar woont je oom?
De Kerstman woont op de Noordpool.
Waar woont John?
In dit gebouw woont niemand.
Mike heeft een vriendin die in Chicago woont.
- Tom en Maria wonen in een huis aan de rivier.
- Tom en Maria wonen in een huis bij de rivier.
Iedereen overkomt het een keer dat zijn leven abrupt wordt verstoord,
Hij woont in Tokio.
Mijn broer woont in Tokio.
Bedoeïenen wonen in de woestijn.
En wat hier leeft... ...zal er niet veel langer zijn.
woont in mijn buurt.
Veel vlinders leven maar een paar dagen als volwassenen.
Deze vogel leeft in Japan noch in China.
Vandaag zijn er méér dan 2 miljard mensen die geen toegang hebben tot medicijnen.
...en wat er ook leeft wil daar niet langer binnen zitten.
nu leeft en groeit ze in een wereld van andere geesten,
Niemand woont daar.
Maar denk eens aan iemand die drie straten verderop woont.
doen de Sherpa's hier aan klimmen