Examples of using "Sol" in a sentence and their dutch translations:
- Ik hou van de zon.
- Ik ben dol op de zon.
- Ik ben gek op de zon.
Ik ben jouw zon.
De zon schijnt.
Ik hou van de zon.
- Ik hou van de zon.
- Ik ben gek op de zon.
Ik ben dol op de zon.
De zon is rood.
Ge zijt mijn zonnetje.
Ik hou van de zon.
In de zon.
De zon scheen helder.
De zon komt op.
- Vandaag is het zonnig.
- Vandaag schijnt de zon.
- Ik hou van de zon.
- Ik ben dol op de zon.
- Ge zijt mijn zonnetje.
- Je bent mijn zonnetje.
Vandaag is het zonnig.
Ik ben dol op de zon.
- De zon gaat weldra onder.
- De zon gaat zo onder.
Ik hou echt van de zon.
De zon gaat onder.
De zon komt op.
Vandaag schijnt de zon.
De zon is wit.
Zal er zon zijn morgen?
Ik heb een zonnebril.
De zon is groot.
De zon gaat onder.
De zon is geel.
Ik hou van de zon.
Ik hou van de zon.
De aarde draait rond de zon.
De zon bruint mijn huid.
- Er is niets nieuws onder de zon.
- Niets nieuws onder de zon.
Tom heeft een zonnebril op.
Maar te veel zon is dodelijk.
- De zon gaat weldra onder.
- De zon gaat zo onder.
De zon schijnt niet altijd.
De zon heeft negen planeten.
De zon deed de sneeuw smelten.
De zon komt nu op.
- Ze draagt een zonnebril.
- Zij heeft een zonnebril op.
Er is geen nieuwe zon.
De zon gaat onder.
Ge zijt mijn zonnetje.
Zon en regen, regenboog.
Ze heeft een zonnebril.
- De zon gaat al op.
- De zon komt al op.
De zon gaat zo onder.
Er is niets nieuws onder de zon.
De aarde draait rond de zon.
Hij draagt een zonnebril.
De zon is een ster.
"Soleil" betekent zon in het Frans.
Ik ben dol op de zon.
Ik draag een zonnebril.
Het is altijd zonnig in Italië.
Zonder zon is er geen leven!
Ik droeg een zonnebril.