Translation of "Gustas" in Dutch

¿Qué gustas?

Wat wil je hebben?

- Me caes bien.
- Me gustas.
- Tú me gustas.

Ge valt in mijn smaak.

Me gustas mucho.

Ik mag je heel graag.

Ya no me gustas.

Ik vind je niet meer leuk.

Por eso me gustas.

Daarom hou ik van je.

A Tom le gustas.

- Tom vindt jou leuk.
- Tom vindt u leuk.
- Tom vindt jullie leuk.

¿Gustas ostiones o prefieres mejillones?

- Wil je oesters, of heb je liever mosselen?
- Wilt u oesters, of hebt u liever mosselen?

Tal vez le gustas a Tom.

Misschien houdt Tom van jou.

¿Gustas ostiones o prefieres los mejillones?

Wil je oesters, of heb je liever mosselen?

- Me gustas mucho.
- Me caes muy bien.

Ik mag je heel graag.

¿Estás consciente de que no le gustas a Tom?

Heb je door dat Tom je niet aardig vindt?

¿Eres consciente de que no le gustas a Tom?

Heb je door dat Tom je niet aardig vindt?