Examples of using "хозяин" in a sentence and their dutch translations:
Je bent de eigenaar.
Ik ben niet de eigenaar.
De bakker is een goede mens.
Tom is een man van zijn woord.
Wie is de eigenaar?
Wie is de eigenaar van deze auto?
Als je zijn huis ziet, weet je dat hij arm is.
"U heeft een dure smaak!" riep de verkoopster uit. "Weet u zeker dat u niet eerst onze goedkopere varianten wilt doorkijken?"
In Nederland is het de gewoonte dat, wanneer bij de bouw van een huis het hoogste punt bereikt is en de dakpannen gelegd kunnen worden, de opdrachtgever de bouwvakkers op zogenaamd "pannenbier" trakteert om dit te vieren. Er wordt dan een vlag in de nok van het huis geplaatst. Is de opdrachtgever te gierig om te trakteren, dan wordt geen vlag, maar een bezem geplaatst.