Translation of "Zrobił" in Dutch

0.007 sec.

Examples of using "Zrobił" in a sentence and their dutch translations:

- Nie zrobił tego.
- On tego nie zrobił.

Hij heeft het niet gedaan.

Kto to zrobił?

- Wie heeft het gedaan?
- Wie deed het?

Zrobił to sam.

Hij heeft het zelf gedaan.

Tom zrobił śniadanie.

- Tom maakte ontbijt.
- Tom heeft ontbijt gemaakt.

Co zrobił Jean?

- Wat heeft Jean gedaan?
- Wat heeft Jean gemaakt?

Co zrobił Tom?

Wat heeft Tom gedaan?

Co chcesz żebym zrobił?

Wat wilt ge dat ik doe?

Kto zrobił ten plan?

Wie heeft dit plan gemaakt?

Kto ci to zrobił?

- Wie heeft je dit aangedaan?
- Wie heeft je dat aangedaan?

Tom tego nie zrobił.

Tom heeft het niet gedaan.

Tom zrobił to umyślnie.

Tom deed het expres.

Tom zrobił to celowo.

Tom deed het expres.

Zrobił to dla zysku.

Hij deed het voor geld.

Kto zrobił to pudełko?

Wie heeft die doos gemaakt?

Co pan dzisiaj zrobił?

- Wat heb je vandaag gedaan?
- Wat hebben jullie vandaag gedaan?

Tom zrobił to samo.

Tom heeft het zelfde ding gedaan.

Tom właśnie zrobił to.

Tom heeft dat al gedaan.

Dlaczego Tom to zrobił?

Waarom heeft Tom dit gedaan?

To dlatego to zrobił.

Dat is de reden waarom hij het gedaan heeft.

Bazar szpiegowski zrobił się globalny.

De spionagebazaar is mondiaal geworden.

Wiem, że on to zrobił.

Ik weet dat hij het gedaan heeft.

Co byś zrobił na moim miejscu?

- Wat zoudt ge doen in mijn plaats?
- Wat zoudt gij doen in mijn plaats?
- Wat zou je in mijn plaats doen?
- Wat zou jij in mijn plaats doen?

Co byś zrobił gdybyś zobaczył ducha?

Wat zou u doen als u een spook zou zien?

Zrobił dla niej półkę na książki.

Hij maakte een boekenplank voor haar.

Japończyk nigdy by tak nie zrobił.

Dat zou een Japanner nooit doen.

- Nie popełnił błędu.
- Nie zrobił błędu.

Hij heeft geen fout gemaakt.

Nie wiem, co bym bez ciebie zrobił.

Ik weet niet wat ik zonder jou zou aanvangen.

Nie wiem, co Tom z tym zrobił.

Ik weet niet wat Tom ermee heeft gedaan.

On to zrobił i to w jej obecności.

Hij deed het en zelfs in haar aanwezigheid.

Bardzo bym chciał wiedzieć, dlaczego on zrobił coś takiego.

Ik ben zeer benieuwd te weten waarom hij zoiets deed.

- Czy on zrobił ten błąd celowo?
- Czy on specjalnie popełnił ten błąd?

Denkt ge dat hij de fout met opzet gemaakt heeft?

- Japończyk nigdy by nie zrobił czegoś takiego.
- Japończyk nigdy nie zrobiłby czegoś takiego.

- Dat zou een Japanner nooit doen.
- Een Japanner zou zoiets nooit doen.