Examples of using "Suonando" in a sentence and their dutch translations:
Hij speelde piano.
Speel je nog steeds gitaar?
- Tom speelt piano.
- Tom is piano aan het spelen.
Wie speelt er piano?
Iemand speelt piano.
- Ik was aan het spelen.
- Ik speelde.
De deurbel gaat.
Tom speelt nu de viool.
- Hij speelt hier.
- Hij is hier aan het spelen.
Wie speelt er gitaar?
Ik ben nu piano aan het spelen.
Alle telefoons gingen.
De kerkklokken luiden.
"De telefoon gaat over." "Ik zal hem wel opnemen."
Het meisje dat op de piano speelt is Akiko.
We waren in het park aan het spelen.
- De telefoon rinkelt.
- Er wordt gebeld.
Hij is in zijn kamer aan het spelen.
- In de kamer stond een piano, maar er was niemand die erop speelde.
- Er was een piano in de kamer, maar niemand speelde erop.
De kinderen spelen in het water.
Tom is in de achtertuin aan het spelen.
- Tom speelt met zijn zoon.
- Tom is met zijn zoon aan het spelen.
Een jonge vrouw speelde al zingend gitaar voor de fontein.