Examples of using "Rosa" in a sentence and their dutch translations:
De roos is roze.
Ik zie de roos.
Ik heb een roze auto.
Roze rozen zijn mooi.
- Er is een gele roos.
- Daar is een gele roos.
Hij rijdt in een roze Cadillac.
Hier is een gele roos.
Het varken is roze.
De kip is roze.
Het boek is roze.
- Deze roos is prachtig.
- Deze roos is mooi.
- Welk shirt is roze?
- Welk hemd is roze?
- Welk overhemd is roze?
- Ze heeft haar haar roze geverfd.
- Ze verfde haar haar roze.
Paulina heeft een roze pet.
Die roos is heel mooi.
De roze kussen is schoon.
De roos is van Theodore.
Maria droeg een roze blouse.
Geen rozen zonder doornen.
Roze is voor meisjes.
Mijn zus haar auto is roze.
Rosa Montero is een heel bijzondere vrouw.
Tom draagt nooit roze.
Maria's jurk is roze.
Wie is het meisje in de roze jurk?
Deze bloem is een rozenvariëteit.
Roze is niet alleen voor meisjes.
Roze is geen natuurlijke haarkleur.
totdat hij in het voorjaar roze en wit bloeit
Een roos is een bloem, en een duif is een vogel.
De kersenbloesem is voor Japan wat de roos is voor Engeland.