Examples of using "Halloween" in a sentence and their dutch translations:
Vrolijk Halloween!
Ik haat Halloween.
Vrolijk Halloween!
Het gebeurde op halloweenavond.
Tom haat Halloween.
Wanneer is het Halloween?
Ik hou van Halloween.
Kinderen houden van Halloween.
Halloween in Anchorage, Alaska.
Halloween wordt in oktober gevierd.
Over een week is het al Halloween.
Met Halloween verkleedde hij zich als brandweerman.
Tom verkleedde zich voor Halloween als een buitenaards wezen.
Halloween is een heidens feest.
Layla verkleedde zich als een ninja moordenaar voor Halloween.
We gaan Tom en Mary uitnodigen voor ons Halloweenfeestje.
Halloween is de tijd van heksen en geesten.