Examples of using "Domani" in a sentence and their dutch translations:
Ik begin morgen.
Vertrek morgen.
Kom morgen.
Ga je morgen uit?
- Morgen gaat het sneeuwen.
- Morgen zal het sneeuwen.
Ga je morgen vertrekken?
- Ik start morgen.
- Ik begin morgen.
Neem morgen contact met mij op.
Bel me morgen.
Ben je hier morgen?
- Ben je morgen vrij?
- Bent u morgen vrij?
- Zijn jullie morgen vrij?
Morgen gaat het regenen.
Morgen zal het sneeuwen.
Kom je morgen terug?
Tot morgen.
- Kan je morgen beginnen?
- Kun je morgen beginnen?
Je moet dat morgen doen.
Ik zal u morgen antwoorden.
- Komen jullie morgen niet?
- Kom je morgen niet?
Komt hij morgen?
Doe het morgen.
We gaan morgen.
Neem morgen contact met mij op.
- Zijt ge bezet morgennamiddag?
- Heb je morgen middag iets te doen?
We gaan morgen vertrekken.
Morgen?
Ik moet morgen werken.
- Ik zie je morgen?
- Zie ik jullie morgen?
- Zie ik u morgen?
- Zien we elkaar morgen?
Waarschijnlijk gaat het morgen sneeuwen.
Morgen is het zondag.
Ik zal je morgen bezoeken.
Ik wil je nog steeds morgen zien.
- U moet niet komen morgen.
- Jullie moeten niet komen morgen.
Zijt ge bezet morgennamiddag?
- Ik zie je morgen?
- Spreken we morgen af?
- Zie ik jullie morgen?
- Zie ik u morgen?
- Zien we elkaar morgen?
Ik kan morgen komen.
Morgen zal ik op tijd komen.
Ik kom morgen niet.
Ik heb morgen les.
Hij kan morgen vertrekken.
Ik zie morgen mijn oom.
We vertrekken morgen namiddag.
We hebben morgen een tentamen.
- Morgen vertrek ik naar Nîmes.
- Morgen ga ik naar Nîmes.
Ik ben morgen niet vrij.
Morgen gaat het sneeuwen.
Kom je morgen terug?
Tot morgen.
Morgen vertrekken we.
- Het zal morgen sneeuwen.
- Het gaat morgen sneeuwen.
Vraag het me morgen.
Bel me morgen.
Morgen gaat het regenen.
Heb me morgen lief!
Paula gaat de auto morgen wassen.
- Morgen komt hij in Parijs aan.
- Morgen komt hij aan in Parijs.
Goed, ik ga morgen een auto kopen!
Morgen heb ik een tentamen.
Ik ben bang dat het morgen gaat regenen.
Morgen blijf ik thuis.
Hij moet morgen daarheen gaan.
Morgen is het een vrije dag.
Zijt ge bezet morgennamiddag?
De lessen beginnen morgen.
Om hoe laat vertrek je morgen?
Kom je morgen bij mij thuis?
Ik vertel je de rest morgen.
- Kom morgenochtend.
- Kom morgenvroeg.
Wat denk je van morgen?
Tot morgen op kantoor.
Heeft u tijd om ons morgen te helpen?
Morgen ga ik naar Teheran.
- Ze zegt dat ze morgen zal komen.
- Ze zegt dat ze morgen komt.
Morgen is het Kerstmis.
- Ik zal 's morgens thuis zijn.
- Morgen ben ik thuis.
Morgen voetbalt hij.
Morgen sta ik vroeg op.
Morgen landt hij op de maan.